De sage van tovenaar Merlijn

Een Keltisch verhaal uit Bretagne over de leermeester van koning Arthur.

De volgende sage wordt door de moeders in Bretagne aan hun kinderen verteld. Het is goed, daarbij het volgende te weten:

Groot-Brittannië dankt zijn naam aan de Britten, een Keltische volksstam, die in de 4e eeuw in Midden-Engeland woonde. De Britten werden in de 5e eeuw erg bestookt door de Picten en Scoten. Ze riepen daarom de hulp in van een paar Germaanse stammen, de Angelen en de Saksers, die de Picten en Scoten terugjoegen, maar zelf in het land bleven. Vele Britten vluchtten toen naar Wales en Cornwall. Zelfs veroverden ze Armorica in Frankrijk, dat naar hen de naam Bretagne ontving.

Van de strijd tussen de Keltische Britten en de Angel-Saksen verhalen de sagen van Koning Arthur. In déze Franse sage leeft de herinnering aan die strijd ook nog voort. De Bretons spreken nu nog een Keltische taal, evenals de Ieren.

In het land van Bretagne had lange tijd vrede geheerst onder de verstandige regering van de oudste zoon van de grote Konan Meriadek. Alles ging voorspoedig en iedereen was tevreden. Nooit hadden de korenvelden en de appelbomen zo'n rijke oogst opgebracht, nooit hadden de barden bij de feestmalen in de burchten der edelen zulke schone heldenliederen gezongen. Maar helaas, er zou een einde komen aan deze heerlijkheid! Ridder Vortigern, een der vazallen van de Koning, spande tegen de koning samen met de Saksers, die hem maar al te gaarne wilden helpen, onder voorwaarde, dat hij hun een stukje van zijn vruchtbaar land zou afstaan, zodra het hem gelukt zou zijn, zelf Koning van Bretagne te worden. Met eigen hand doodde Vortigern de goede koning en verbande zijn broeders 'Emerik met het Grote Schild' en 'Uther met de Scherpe Lans' uit het land van Bretagne.

Nu had Vortigern zijn zin! Hij was koning van Bretagne - het doel van zijn stoutste dromen was bereikt!

Maar ach, 't viel hem niet mee! Telkens kwamen er geruchten tot hem, dat het volk ontevreden was en dat er samenzweringen werden gesmeed om Emerik met het Grote Schild terug te roepen uit zijn verbanning. Daarbij kwam nog, dat de brutale Saksers niet tevreden waren met het gebied, dat hij hun had afgestaan en aldoor om nog meer land vroegen. En hij wist maar al te goed, dat er ook van die kant groot gevaar dreigde, als hij hun niet telkens opnieuw hun zin gaf.

Waar moest dit alles op uitlopen? Zou ook hij misschien vermoord worden, evenals hijzelf de vorige koning op het onverwachtst had overvallen en gedood? Hij kon 's nachts niet slapen, zo kwelden hem deze gedachten en eindelijk besloot hij, een toren te bouwen op een steile rots te midden der golven, waar zijn vijanden hem niet zo gemakkelijk zouden kunnen overvallen.

Goed - hij nam vele duizenden werklieden in zijn dienst om de toren toch maar gauw gebouwd te krijgen. Dat was me daar een bedrijvigheid! Ontelbare scheepsladingen stenen werden aangevoerd en gelost, evenals alle andere dingen, die voor de torenbouw nodig waren en de arbeiders togen dadelijk aan het werk, tot steeds meerdere spoed aangedreven door de opzichters, die de koning over hen gesteld had. Maar wat hielp dit alles, als duistere machten de bouw tegenwerkten? Want - hoe de werklieden zich ook elke dag opnieuw inspanden om de toren te doen verrijzen, de volgende morgen vonden ze steeds al hun arbeid weer te niet gedaan. Ze probeerden het opnieuw en telkens opnieuw, maar telkens opnieuw werd ook gedurende de nacht alles weer verwoest, wat ze hadden opgebouwd.

Koning Vortigern werd al angstiger en angstiger, nu deze geheimzinnige krachten ook al tegen hem schenen samen te spannen!

Nu waren er onder de Saksers vele waarzeggers. Die liet de koning allen tot zich roepen en nadat ze de sterren hadden geraadpleegd en allerlei geheime bezweringen uitgevoerd, was hun uitspraak de volgende: "Laat de koning een kind zien te vinden van bovennatuurlijke afkomst. Dan besprenkelde hij met het bloed van dat kind de fundamenten van de toren en van dat ogenblik af aan zal deze zonder verdere tegenspoeden kunnen worden voltooid."

Deze uitspraak gaf de koning weer wat moed en toen die nu ook in het land bekend was geworden, werd er al gauw een kind gevonden, waarvan men wist, dat zijn vader een luchtgeest was. Men bracht dit kind bij de koning en nu zou dan het plechtige offer plaats vinden. Maar het kind - Merlijn heette het - bleek wijzer te zijn dan al de waarzeggers tezamen.

Toen de priesters het offermes al hadden opgeheven, riep de jongen uit: "O koning, uw waarzeggers hebben u gezegd, dat ge met mijn bloed de fundamenten van de toren moet besproeien. Maar wacht een ogenblik, eer ge mij offert, en vraag hun eerst eens of zij wel weten, wat zich hier onder onze voeten bevindt?" Op deze vraag bleven al de wijzen het antwoord schuldig. Maar het kind verklaarde: "Onder de grond, waarop wij staan, is een groot waterbekken en in dat bekken ligt een reuzenschelp."

Nu namen, op bevel van de koning, de werklieden hun spaden en begonnen te graven op de door de jongen aangewezen plek. En ja, ze vonden het bekken en, nadat ze het water daaruit hadden laten weglopen, ook de schelp. Nu vroeg de kleine Merlijn aan de waarzeggers, of zij konden zeggen wat er in deze schelp zat. Nee, ook deze vraag konden ze niet beantwoorden. Toen zei Merlijn: "In de schelp bevindt zich een vaandel en in dat vaandel liggen twee slangen: een rode en een witte."

De schelp werd geopend, het vaandel uitgerold en daar kwamen de beide slangen te voorschijn! Pas echter waren ze vrij, of ze vielen op elkaar aan en na een lange en woedende strijd viel eindelijk de witte slang dood neer. "Heeft dit alles een betekenis?" vroeg de koning.

"Ja," antwoordde Merlijn, "het betekent, dat de Britten, die immers een rode draak in hun schild voeren, oorlog zullen voeren tegen de Saksers, die strijden onder het teken van de witte draak. De worsteling zal lang duren, maar, zoals ge ziet, o koning, zullen de Britten de overwinning behalen."

"Wie zijt gij toch, gij wonderkind?" riep de koning uit.

"Ik heet Merlijn en ik zal u ook zeggen, wat gij zijt: Gij zijt niet langer koning van Bretagne."

Op hetzelfde ogenblik kwam daar een bode te paard aanrennen in vliegende vaart. Hij bracht het bericht, dat het volk van Bretagne Emerik tot koning had uitgeroepen in de plaats van Vortigern, de overweldiger.

Waar Vortigern gebleven is, meldt ons de historie niet, maar wél vertelt ze ons, hoe koning Emerik en zijn Britten, onder het vaandel met de rode adelaar, twaalf jaar lang strijd voerden tegen de Saksers, die de valse Vortigern tegen de wil van het volk in het land had geroepen.

En al die tijd bleef Merlijn bij de Koning en hielp hem met zijn wonderbare wijsheid, waar hij maar kon. Hij was ondertussen opgegroeid tot een schoon jongeling, die de harp wist te tokkelen als geen ander en allen, die hem hoorden, in geestvervoering te brengen door zijn gezang. Hij voelde zich geroepen de koning te helpen in zijn moeilijke strijd.

Maar toen eindelijk de Saksers voorgoed uit Bretagne waren verdreven, nam hij afscheid van de koning en alle anderen aan zijn hof, die de jonge, geestdriftige zanger zo lief hadden en trok zich terug in de donkere bossen. "Ik moet alleen zijn met de wouden en de beken," sprak hij, "ik moet nieuwe wijsheid lezen van de bladeren der oude eiken. Vaarwel, o koning, leef gelukkig op uw troon!"

Ondertussen had Emerik het plan opgevat, een onvergankelijk gedenkteken op te richten voor zijn dappere strijders, die in de oorlog tegen de Saksers waren gevallen. Hij riep de knapste bouwmeesters ter wereld aan zijn hof, maar geen van allen voelde zich in staat een gedenkteken op te richten, dat onvergankelijk zou zijn.

Ja, nu had hij Merlijns raad alweer nodig en hij ging hem opzoeken. Merlijns antwoord luidde: "Op de top van een berg in Ierland staan een aantal stenen, die tezamen een cirkel vormen. Op hun scherpe kanten zal de Tijd zijn vleugelen stuk slijten. Wilt ge een onvergankelijk gedenkteken oprichten, laat dan die stenen naar Bretagne overbrengen en zet ze ook hier overeind in een kring, evenals ze daarginds stonden."

Dadelijk trok nu Emerik Scherpe Lans (Uther Pendragon), de jongere broeder van de koning, met vijftien duizend man naar Ierland om de wonderbare stenen te gaan halen, en Merlijn, die zich door de koning had laten overhalen om zijn broeder de weg te wijzen, stond aan het roer van het koningsschip.

Onder zijn leiding waren de stenen spoedig gevonden, maar ze bleken zo geweldig zwaar te zijn, dat al de vijftienduizend mannen er met elkaar geen beweging in konden krijgen.

Wanhopig keek Uther de zanger aan en zie, daar greep deze zijn harp en begon zo mooi te spelen, dat de reuzenstenen onder de invloed van zijn heerlijke muziek van hun plaats kwamen en hem volgden naar het strand der zee, waarheen hij hun voorging. En zie, toen hij nu op het schip van Uther stond en opnieuw begon te spelen, volgden de stenen hem zelfs tot over de golven!

Zo voerde hij ze naar het slagveld, waar al de dappere Britten waren gevallen en, daar aangekomen, vormden ze opnieuw een kring en stonden daar nu precies zó, als vroeger op de bergtop in Ierland.

Na deze taak te hebben volbracht, keerde Merlijn opnieuw terug naar de eenzaamheid van het woud. Bij het afscheid sprak hij nog tot koning Emerik: "Gij zult spoedig sterven, vriend, maar uw naam zal altijd blijven voortleven. Wij zullen elkander hier op aarde nooit weerzien helaas! Vaarwel, mijn vriend en koning! Dit is onze laatste omhelzing, voordat we elkaar in het hiernamaals terugvinden."

Ook nu kwam Merlijns voorspelling uit. Emerik stierf spoedig daarna en zijn broeder Uther volgde hem op als koning van Bretagne. Hij trouwde met de schone Prinses van Cornouailles, maar stierf niet lang nadat hun een zoontje was geboren.

Dit zoontje zou later de beroemde koning Arthur worden, van wie nog steeds veel wonderbare sagen worden verteld, en Merlijn keerde uit de wildernis terug, om voortaan al zijn krachten te besteden aan de opvoeding van het jonge koningskind. Vïjftien jaar bleef hij bij hem. Toen eerst keerde hij weer terug naar de eenzaamheid der bossen, na voor zijn pleegkind nog een zwaard te hebben laten smeden, dat hem in elke strijd, waarin hij het hanteerde, de overwinning zou bezorgen.

De jonge held trok nu de wereld in en weldra was zijn naam overal bekend, en zongen al de barden van zijn heldendaden en zijn edelmoedigheid.

Merlijn, die de gave had om alles te kunnen zien, wat er op de wereld gebeurde, volgde hem op deze wijze op al zijn tochten en zodra hij merkte, dat de jonge held gevaar dreigde, leende hij vlug de vleugels van een raaf of de vinnen van een zalm en snelde hem te hulp.

Maar eindelijk kwam er een dag, waarop hij hem niet meer kon redden! Hij boog zich over een bron in het bos en zag, even duidelijk alsof hij in een spiegel keek, koning Arthur en zijn ridders, gezeten aan de 'Ronde Tafel'. Naast de koning zat een valse ridder en Merlijn wist plotseling, dat deze zijn vorst spoedig zou doden.

Het was te laat om zijn lieveling te redden - en die avond sliep Merlijn in met tranen in de ogen.

Bij zijn ontwaken vernam hij, dat de verrader Wedrod gesneuveld was in een gevecht tegen Arthurs ridders en dat de heldenkoning zelf liefderijk was opgenomen door een aantal feeën, die hem naar een op de Oceaan drijvend eilandje hadden overgebracht.

Wie zou nu de plaats van Arthur innemen? Merlijn wist, dat geen van zijn ridders hiertoe in staat zou zijn en hij maakte zich op uit zijn geliefde wildernis, om zelf deze moeilijke taak te ondernemen. Lange tijd regeerde hij over het volk der Britten, dat hij zeer lief had. Een mensenleeftijd lang regeerde hij over zijn dierbaar volk.

Maar naast zijn toewijding aan het vaderland leefde nog een andere liefde in zijn hart. Het meest van alle mensen ter wereld hield hij namelijk van zijn zuster Ganieda de Blonde, evenals hij het kind van een luchtgeest, en tevens de aanbeden echtgenote van een koning.

Mannen, die Merlijn had zien geboren worden, werden oud en stierven - en Merlijn regeerde nog steeds in Bretagne.

Maar het jongere geslacht wist de wijze vorst niet te waarderen. Er brak een burgeroorlog uit in het land en het bloed der gevallen helden kleurde de golven, die tegen de granietrotsen beukten.

Dit gezicht kon Merlijn niet verdragen! Hij brak zijn harp aan stukken, hief de armen omhoog en vluchtte als een wildeman weg over de woeste heide.

Hij was krankzinnig geworden.

De sage weet te vertellen, dat hij nog steeds eenzaam rondzwerft door de bossen, zich voedend met bessen en wortelen, slapend op de koude grond naast de grijze wolf, die eens, toen hij nog koning was, zijn hand likte. Als een wild zwijn rent hij door het woud, als een wolf klimt hij tegen de bergen op en de hinde zegt tegen haar jongen: "Ziet, deze wilde oude man was eens koning van Bretagne!"

Maar wanneer de winter komt, de sneeuw de grond bedekt en de vorst de bessen, die in de zomer zijn voedsel uitmaakten, van de struiken doet vallen, dan buigt de mooie Ganieda, de dochter van de Geest van het Eikenwoud, zich over de oude zanger en voert hem mee naar het paleis, dat ze voor hem heeft laten bouwen onder de eeuwenoude eiken - het paleis van graniet, met de zestig deuren en de zestig ramen.

De blonde koningin Ganieda schertst niet langer met haar pages onder de wilgen achter het paleis van haar echtgenoot; Ganieda, de blonde koningin met de wonderschone ogen, luistert niet langer naar het gezang der nachtegalen in de bosjes; ze luistert naar de woorden, die haar broeder Merlijn spreekt, als de sneeuw dicht op de knoestige takken der eikenbomen ligt en hij in haar paleis vertoeft. Want elke winter opnieuw, wanneer de sneeuw op de takken der eiken neerdaalt, komt Merlijn met zijn broeder, de grijze wolf, zijn zuster Ganieda opzoeken, om zich in haar paleis te koesteren bij het helder opvlammende vuur.

Dan vertelt hij alles, wat hij weer heeft gelezen van de doornen der struiken en van de bladeren der appelbomen, aan zijn zuster Ganieda, die al luisterend naar haar broeder, haar echtgenoot en haar pages vergeet.

Honderd en twintig schrijvers tekenen ondertussen, zonder dat hij het weet, elk woord van wijsheid, dat hij spreekt, op, op grote stukken perkament.

Zo brengen hij en Ganieda de winter door; maar pas beginnen de bomen weer groen te worden en de bloemen te ontluiken, of de oude man, die eenmaal koning, bard en tovenaar was, trekt zich weer met zijn broeder, de grijze wolf, terug in de diepste diepten der oude, wilde bossen.

Bron: Uit volksverhalen almanak

Klik op onderstaande pagina's voor meer info.

                   

                         Merlijn ( mythologie )                                                                 Grot van Merlijn                                                                  Het graf van Merlijn

 

© 2015 - 2024 De Levensboom - Olen / Access Bars - Healing - Cursussen | sitemap | rss | webwinkel beginnen - powered by Mijnwebwinkel